Nog meer Pot-Grond

POT-CAST 3 over Van de pot gerukt

Toiletpoëzie is blijkbaar in. Radio 1 wijdt er aandacht aan in het programma Culture Club. Een samenloop van omstandigheden? Een al dan niet gelukkig toeval? Ik heb geen idee. Is het raar? Nee, dat denk ik niet. Levende wezens doen op een of andere manier allen hun gevoeg. Waarom zou dat vreemd zijn aan het zoogdier de mens? Heeft ‘Van de pot gerukt’ werkelijk te maken met het onderwerp op zich? Mm, ik durf dat te betwijfelen. Op zich koester ik niet de minste fascinatie voor kak, pis en stront. In het beste geval wel met uitwerpselen der aarde, en dan nog.

In Culture Club gaat het voornamelijk over wat geschreven wordt en te lezen is op deuren en muren in het kleinste kamertje. Het is niet dat ik daar veel aandacht aan besteed. Soms valt je oog op iets dat eruit springt. Een bijzondere gedachte, iets grappigs. Nu zie je dat soort dingen vooral in cafés, daar kwam ik vroeger wel eens. Die periode hoort voor het grootste deel tot het verleden, op cafébezoeken zou ik kunnen terugkijken met nostalgie. Ites dat ik me vaag herinner. Mis ik het? Soms. Het gevoel, ja. Af en toe.

Mocht het in mijn werk over toiletpoëzie gaan, waar ik nooit ben toe gekomen, dan zou het zijn met verhalen en dialogen. Wie weet met gekleurde deuren. Roze voor de potten en de nichten, zwart voor de doemdenkers en de blues, ‘yeah yeah I wanna be black…’, met rood erbij voor de anarchisten, een bijna regenboogvlag voor hen die vrede willen en de andere voor de verzameling met die quasi onuitsprekelijke naam, groen voor hen die anders willen gaan leven, rood voor de sossen en de commies, blauw alweer voor de blues maar dan die van de welgestelden die treuren dat ze niet rijk genoeg zijn en geel… Ja, wat doen we daar mee? Vroeger hield ik van die kleur omdat die gedragen wordt door de leider in de Tour de France. Vandaag kost het me moeite de kleur te scheiden van iets dat een ambetant gevoel bij me oproept. En voor bruin heb ik het nooit gehad. Het is een beetje spijtig. Die kleuren kunnen er niks aan doen, feitelijk doe je er beter aan kleuren te bekijken zonder bijgedachten. Vendelzwaaien is niet aan mij besteed. Tja, ieder diertje zijn pleziertje. En verder, wat zong Raymond in Brussels by Night: “Hier zoekt een bok een bok hier zoekt een geit een geit hier zoekt een bok een geit”. Zijn we niet allen op zoek naar iets, naar iemand?

Bon, toiletpoëzie was bij het schrijven van de gedichten in ‘Van de pot gerukt’ niet mijn uitgangspunt. Van in de kindertijd had ik een afkeer van toiletten. Op school al vond ik het vervelend daar een grote boodschap te moeten doen. Waar het aan ligt? Thuis hadden we een toilet buiten op de koer, een rond gat in een houten plank. Ieder jaar moest iemand langskomen om den beerput leeg te zuigen met een darm die door het huis liep. In de zomer stonk het er en zat het er vol vliegen, de meest verschrikkelijke beesten.

Op zaterdag namen we een bad (sic), in een ijzeren bassin die we vulden met water dat op het gasvuur verwarmd werd in een ‘marmite, een grote gietijzeren pot’ die daarna werd overgegoten. Wanneer we ’s nacht moesten opstaan, zaten we op een plastic emmer met een deksel op. Toch had het huis iets huiselijk. Een kachel in de woonkamer, met de grote eettafel en een canapé en een wandkast. Verder was er een klein salon en boven hadden wij als kinderen een eigen slaapkamer. Buiten was er een koer, met dat toilet en dan was een grote hof waarin ik kon ravotten. Aan de voordeur zaten de mensen op zomerdagen te kaarten en keken we naar de koers en speelden we met kroonkurken van bier en andere flesjes onze eigen Tour de France. Dat veranderde toen mijn ouders een huis bij elkaar hadden gespaard en gewroet in het dorp verderop. Minder plezant, wel met apart toilet en badkamer. En je leefde voort en maakte nieuwe vrienden, al bleef je als vijftienjarige nieuwkomer die niet naar de mis ging altijd een vreemde.
Ik erger me eraan dat we hier op vele plaatsen in het land moeten betalen om gewoon te gaan plassen; van de ‘openbare’ toiletten aan de kust tot in de stations. Op dat gebied is veel te leren van onze noorderburen en de Britten, waar het doorgaans gratis is. Zoals het hoort. Ongelijkheid begint daar waar mensen moeten bedelen of ze wel mogen…

Soit, ik hou er tot op vandaag niet van op een ander mijn keutels toe te vertrouwen aan… Niet op dat vreselijke Franse toilet, noch op een boel andere plaatsen. En ik voel me meer op mijn gemak wanneer ik de billen neervlij op een bril die dat gevoel versterkt. Vooral op reis geeft voldoening. Dat het onderwerp ‘keutel’ op een eigen wijze zo prominent aan bod komt in deze bundel, is dus allicht te wijten aan andere beweegredenen. Een vriend van vroeger zei ooit: “Je moet in de eigen wonde duiken als schrijver”. Is het dat? Ik weet het niet. Ik kijk en zie, hoor en luister. En verder is er inleving en verbeelding.

“Pas op voor de stank”, zegt de nar. En hij zet pardoes het hof op stelten.

 

Nog meer Pot-Grond